Het verzet van de frêle dame

Het privéstrandje keek uit op een eiland midden in Cook Pond. Het strand was ons geschonken voor de duur van ons verblijf door het echtpaar met wie wij van woning hadden gewisseld. Zij naar een bakstenen kolos in Nederland, wij naar een blauw houten huisje in Massachusetts.

Worcester – Het  water was koud maar helder. Ooit had het hier vol bevers gezeten maar hun eigenschap voortdurend dammen op te werpen, was de gemeente een doorn in het oog en een fanatiek uitzetbeleid had korte metten met ze gemaakt. Sindsdien waren de gemeen bijtende waterschildpadden heer en meester in deze idylle.

Cook Pond

Hoewel het midden in een woonwijk ligt, is Cook Pond privébezit. Althans, de oever, het strand en het eiland. Het water is voor iedereen in Worcester toegankelijk, de vraag is alleen hoe je er in komt.  Een Vereniging van Eigenaren ziet er op toe dat wat is voorbehouden aan de happy few ook daadwerkelijk de happy few toekomt.

Wil je dit verhaal liever beluisteren?

Voor wie twijfelt of ie tot de uitverkorenen hoort, hangen de bomen vol bordjes. Poëtische teksten in oorlogsuitrusting verklaren dat jij, je hond, je drank noch je sigaretten welkom zijn.

Er is ook een tweede categorie borden. Dat zijn de borden die er gemakshalve al van uitgaan dat jij het gebied toch wel binnendringt. Maar áls je dat doet en je stort ter plekke dood neer, of je struikelt over een schildpad of wordt anderzijds door onheil getroffen, weet dan dat het allemaal je eigen schuld is.

Indiaan in kano

Er was die morgen niemand op het strand. Het water knabbelde zachtjes aan de zanderige oever. Het enige geluid kwam van vogels die door de bladeren van de bomen op het eiland ritselden. Een indiaan in kano kon ieder moment het beeld in roeien. De frêle dame in badjas, die plotseling uit het struikgewas stapte, was echter volkomen misplaatst.

Ze was hoog bejaard en in verre staat van verrimpeling. Onder de badjas droeg ze een badpak met een ceintuur en pijpjes. Op het hoofd een rubberen badmuts met lintjes die onder haar kin gestrikt waren. Het rubber duwde de wenkbrauwen naar beneden waardoor ze er vreemd verwrongen uitzag.

Ze zei geen woord maar liep wisselend met haar armen zwaaiend rondjes om ons heen. Na een tijdje liep ze schoorvoetend het water in, voetje voor voetje, tot ze tot borsthoogte in het  water stond. Toen kreunde ze en liet ze zich voorover vallen. Traag zwom ze rondjes voor het eiland.

Koningspoedels

Ik staarde gebiologeerd naar dit waterwezen, toen het struikgewas voor een tweede keer uiteen werd geduwd en een grote man doorliet. Achter de man dribbelden twee koningspoedels. Op zijn hoofd balanceerde een rode kano die hij met twee handen in evenwicht hield.

Zijn gezicht ging schuil achter een gigantische snor die naar beneden liep en dan plots, alsof het zich bedacht had, weer naar boven krulde tot vlak onder de ogen. Alsof de man een horizontale acht op zijn gezicht droeg.

Hij gromde een ingespannen groet en liep snel naar de waterkant waar hij de kano met een plof in het zand liet vallen “Spannende snor”, becommentarieerde ik de verschijning.

De man draaide zich abrupt om. “Sorry, zei je wat?”, vroeg hij in onvervalst Nederlands. “Nice canoe”, zei ik snel terwijl ik me afvroeg of  leden van de Nederlandse Snorrenbende als gewelddadig bekend stonden.

Worcester

De man deed echter alsof ie me niet had gehoord en stelde zich voor als Hein. Zoon van Nederlanders die naar Worcester waren vertrokken. Zelf had hij de route van zijn ouders in omgekeerde volgorde afgelegd door met een Nederlandse te trouwen en zich in Nederland te vestigen.

Het strand behoorden zijn ouders toe. En nog een handvol eigenaren, maar daarover zweeg Hein. Een strand bezitten was overigens geen sinecure, zo werd al snel duidelijk. Het bezit werd dagelijks door tal van idioten belaagd. ’s Nachts waren er de copulerende en blowende tieners, overdag de moeders met kinderen die stiekem pootje gingen baden. Om nog maar te zwijgen van de talloze honden die juist hier werden uitgelaten.

Jaarlijks moest het zand worden opgespoten, de peuken verwijderd, de stront geruimd en wie moest daar voor opdraaien? Juist! Zijn ouders! Nee, privébezit was een zware last. Dat moest je niet onderschatten. “Maar eh, niet om ‘t een of  ‘t ander,  wie waren wij eigenlijk?” We legden uit dat we van huis ruilden met mensen die een aanvraag hadden gedaan om mede- eigenaar van het strand te mogen worden. Technisch gezien gaf ons dat het recht hier te zijn, tenzij de commissie een eventueel vlekje op hun blazoen aantrof, maar dan zaten wij alweer in Nederland.

Terwijl de koningspoedels vrolijk poepten onder de bordjes ‘verboden voor honden’, volgde  Hein mijn blik op de oude vrouw in het water. “Eva, 90,  komt hier iedere dag zwemmen, al  50 jaar, zo maf als een deur,” luidde de staccato verklaring. Plotsklaps hielden de koningspoedels hun koppen schuin en nog voordat wij het hoorden, zagen we wat hun aandacht had gevangen; Twee chocoladebruine labradors schoten het strand op, gevolgd door een golden retriever, twee keffende jack russels en een kreupele herder.

Vitale tachtigers

Uitgelaten en woest blaffend sprongen de honden om elkaar heen. Even later volgden een groep mannen met hondenriemen  om hun nek geslagen. Vitale tachtigers in korte broeken. Sommigen met een beker koffie in de hand. De Vereniging van Eigenaren was gearriveerd. Hein stelde ze één voor één aan ons voor. Ze hadden klinkende Hollandse namen en blinkende Amerikaanse tanden. Hun schaterlach verdreef de beelden van indianen en de bevers op mijn netvlies.

En toen werd het stil. Zelfs de honden bedaarden toen, voor de derde keer die morgen het struikgewas uiteen werd geduwd. Ditmaal verscheen een grote vrouw in een bloemetjeskaftan. De grand old lady van Cook Pond, Heins moeder. Ondanks dat we aan haar werden voorgesteld, keurde ze ons geen blik waardig. Ze herinnerde Hein er aan dat het lunchtijd was. Even rustte haar blik op Eva in het water en toen draaide ze zich om en verdween.

Alsof er ergens een onhoorbare lunchbel had geklingeld, verdween iedereen van het strand. En toen kwam Eva uit het water. Ze raapte haar badjas op en liep opnieuw langzame rondjes om ons heen. “Ze sprak in een Engels dat Duits klonk maar Hongaars bleek te zijn. Haar stem was krachtiger dan je op grond van haar verschijning zou verwachten. Ze was kort na 1956 Hongarije ontvlucht. Haar talenkennis had haar gered en via omzwervingen was ze in de Verenigde Staten terecht gekomen. Iedere dag pleegde ze haar daad van verzet door illegaal Cook Pond te betreden.

Communisme

“Dat mens”, zei ze met een blik op de struiken waar Heins moeder was verdwenen, “bezit een meer waar ze nooit in zwemt, een strand waar ze nooit van geniet. Ik kom uit een regime waar alles gedeeld moest worden. Nu woon ik in een land waar niemand wil delen, zelfs de meren zijn privé.” Langzaam liep ze in de richting van het struikgewas, daarbij zorgvuldig de hondenpoep vermijdend.

Nog eenmaal draaide ze zich om. “Communisme, kapitalisme, het is om het even, hoor je! Onthoud één ding: welk regime er ook heerst, honden schijten er altijd de boel onder.”

Tekst: Anneke de Bundel – Illustratie: Flos Vingerhoets

Dit verhaal ontving de eerste prijs voor reisverhalen van het blad Reiz&Magazine. 

Share at:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Omdat je van verhalen houdt…

Omdat je wel wil lezen, maar niet steeds wil kijken of er al een nieuw verhaal is. Laat je e-mail achter en je krijgt een nieuw verhaal gewoon in je brievenbus.