Het jaar 1920

Het is een woensdag die aanvoelt als een zondag. Een sombere regenachtige zondag. Ik had in Venetië moeten zijn en over het San Marco moeten dwalen, maar opa is ziek dus staar ik over de natte daken van mijn eigen stad.

In de krant op tafel een bericht dat we deze kerst 2,4 miljoen dieren eten om de vrede op aarde te vieren. Opa houdt niet van vlees. Waar hij opgroeide stond het ook zelden op het menu. Armoede daarentegen, was alom aanwezig.

De erfenis van zijn vader bestond uit economische wijsheid verpakt in een rijmpje. Drie generaties later echoot het rijmpje nog na als hij me op een zomerdag vijf kippen geeft en declameert:  “Wie zijn geld wil zien verdwijnen, moet gaan houden kippen en konijnen.”

De Nederlandse cocaïnefabriek

Het jaar 1920. De Nederlandse Cocaïnefabriek  vervaardigt een vijfde van alle cocaïne in de wereld, Lenin heeft nog even respijt voordat een beroerte hem vol in zijn spraakvermogen treft en in Italië, niet ver van Venetië, poetst Mussolini z’n laarzen. In Friesland wordt de derde zoon van een arme keuterboer geboren.

De lessen aan zijn kinderen liggen op het filosofische vlak: “Er is geen goed zonder kwaad en geen kwaad zonder goed.” Het is de les die hij op z’n twintigste leerde toen fascisten en communisten hem voor hun ideologische karretje probeerden te spannen.

Over de daken, voorbij de verdedigingswallen zie ik dat het water van de IJssel hoog staat. De lage kade is ondergelopen. Ondanks dat hij als jongen door de Friese wateren omringd was, heeft hij nooit leren zwemmen.

Die rotoorlog

Als de oorlog uitbreekt, kiest hij kant door zijn politiewerk in te zetten voor het verzet. Stilletjes op de achtergrond, speelt hij informatie door over voedsel- en distributiebonnen. Om de verdenking niet op zich te laden, moest hij ook de vijand te vriend houden.

De rol van spion gaat hem slecht af. Op het bureau is hij omgeven door NSB’ers. Het verzet eist hun namen. Eénmaal gaf hij een naam en daarmee een leven weg. Zeventig jaar later schiet hij nog vol bij die herinnering.

Die rrrrotoorrrlog, zegt hij nogal altijd. De ‘r’ uitgesproken met een korzelig Fries randje. Inmiddels is hij 92. In zijn geheugen prijken gaten, erin gestanst door een hersenbloeding. Wat hij geestelijk wel meekrijgt wordt gedempt door een defect gehoor.

Op kamers

Sinds het overlijden van oma woont hij op kamers. Bij ons. In het gedeelte van de voormalige bakkerij waar vroeger de oven stond. Eens stond er een Pools gezin op de stoep. In gebroken Duits legde de man uit dat hij in het laatste oorlogsjaar achter de broodoven ondergedoken had gezeten. Nu staat er een bank. Vanaf die bank kan opa de tijd op de kerkklok zien. Net als ik, die op de zolder boven hem zit te schrijven.

En nu is hij ziek. ‘Versleten’, volgens de dokter. Verstrooid bladert hij door fotoalbums. Ik zie hem zeventig jaar terug in de tijd. Hoe hij als een filmster op een rots leunt. De mouwen van zijn witte overhemd opgerold. Een sigaret nonchalant tussen de vingers. “Wat was ik nog jong, niet?”, lacht hij. “Ik denk dat ik nog vijf jaar leef.”  “Dat is goed”, zeg ik. “Dan heb ik alle tijd eens naar Venetië te gaan.”

Tekst: Anneke de BundelBeeld: Josh Felise |Unsplash

Share at:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Omdat je van verhalen houdt…

Omdat je wel wil lezen, maar niet steeds wil kijken of er al een nieuw verhaal is. Laat je e-mail achter en je krijgt een nieuw verhaal gewoon in je brievenbus.